Korps torpedisten
door reserve Majoor der Genie b.d. Ch. A. Brugma (Oud-Torpedist)
Er is in de tegenwoordige organisatie weer een Compagnie Torpedisten. Dit roept ‘herinneringen op aan het vroegere Korps Torpedisten, later verenigd met de Pontonniers om zo als Korps Pontonniers en Torpedisten (K.P.T.) samen door het leven te gaan. Totdat in 1940 ook aan dit huwelijk een abrupt einde kwam.
Kolonel Franssen heeft in een bijzonder interessant artikel de Pontonniers beschreven; ik wil voor de oude Torpedisten, een bijna ’vergeten volksgroep’, belangstelling vragen. Hun taak was ‘het leggen van mijnversperringen, in het bijzonder in de zeegaten, en van zinkschepenversperringen. De toegang tot de Vesting Holland, het vroegere Waterliniegebied, kon hierdoor in Zuiden en Westen worden afgesloten voor vijandelijke schepen. Daartoe waren zij gelegerd in Den Briel en hadden zij verschillende *bases, o.a. in Fort Sabina bij Willemstad.
Torpedisten? 0 ja, torpedo’s. Aldus de reactie van velen bij het horen van die naam, denkend aan de meestal uit onderzeeboten afgevuurde levensgevaarlijke dingen en daarbij Marine en Landmacht door elkaar halend. Het Korps Torpedisten werd opgericht in 1882 en behoorde, evenals de Pontonniers, toen tot het Wapen der Artillerie. De torpedo’s waaraan de Torpedisten ~hun naam ontleenden waren elektroschok t01pedo’s, de E.S.T.’s. Een vorm van verankerde mijnen die, in tegenstelling tot contactmijnen, hun stroombron aan de wal ‘hadden, waarmede zij door kabels waren verbonden en die dan ook vanaf de wal in- en uitgeschakeld konden worden. Een slim systeem, (laar men het vaarwater voor eigen schepen kon openhouden. Het leggen van deze versperringen was echter bijzonder tijdrovend en zeer gecompliceerd en niet of heel moeilijk op onvoorbereide plaatsen uit te voeren.
Waar men echter vroeger de goede vormen, 00k bij oorlogsverklaringen, nauwlettend in acht nam, was er voldoende gelegenheid de versperringen te leggen
Afb.1 —Een E.S.T. bestemd voor de West Hellegat versperring; SMI van Aarle.
De E.S.T.’s kwamen in gebruik in de tweede helft van de vorige eeuw na ontwikkeling van buikbare onderwater elektrische kabels en werden vooral benut bij het beschermen van oorlogshavens e.d. In de vorm van grondmijnen hebben de Duitsers ze nog aangewend in 1940-1945 bij de havenhoofden van IJmuiden. E.S.T.’s, zoals in Nederland tot 1930 gebruikt, waren veelal peervormige mijnen met een lading schietkatoen van, naar ik mij meen te herinneren, +/- 80 kg (zie afbeelding 1). Een ankergewicht met ketting hield de mijn op haarplaats. De ontstekingsinrichting bestond uit een, tussen een krans van koperen contacten, op een zware veer opgestelde slinger. Kreeg de mijn een schok door een aanvarend schip dan sloeg de slinger uit, raakte een contact en de mijn ging af. Tenminste als de stroom aan de wal was ingeschakeld.
Afb.2—Het slippen van de mijn (losmaken boven de plaats waar zij moet liggen). Rechts: het uitbrengen van de groepskabel.
Aangezien de mijnen met de wal waren verbonden, moest de versperring van tevoren mijn voor mijn Worden opgelood; het tijverschil ter plaatse was een belangrijke factor, de mijn mocht bij laagwater niet aan de oppervlakte drijven en bij ‘h0ogwater niet te diep liggen, ook niet te diep voor schepen met een gemiddelde diepgang. De kettinglengte werd dus nauwkeurig bepaald evenals de plaats van de mijn. Het laatste met sextant en bakens op de wal. Om het kabelnet niet al te lang en ingewikkeld te maken waren de mijnen in groepen van 5 aangesloten op een uitschakelkist, een zware stalen doos die met één kabel met de stroombron aan wal was verbonden en van waaruit iedere mijn de eigen stroomkabel kreeg. Hierin bevonden zich ook zekeringen. Ging een mijn af dan maakte die kabel sluiting in het water en de zekering brandde door. De 4 andere mijnen bleven dus scherp en de batterijen liepen niet leeg. Verandering in het vaarwater bracht verandering in de versperring, een belangrijke taak in vredestijd.
Voor het leggen van de mijnen werden barkassen gebruikt, voorzien van kraanbalken voor en achter (zie afbeelding 2). De barkas werd door een stoomsleepboot met gebruik van ‘sextant op de reeds tevoren vastgestelde plaats van de mijn gebracht, het ankergewicht, ‘hangend aan de kraanbalk, werd geslipt en trok de mijn mee onder water. Zo werden de groepen van 5 afgewerkt. De toevoerkabels van de uitschakelkisten gingen naar de wal, waar zij met batterijen werden verbonden. Schakelaars konden de versperring geheel of gedeeltelijk scherp stellen.
Een fraai voorbeeld van een E.S.T.-versperring was die in ‘de Hellegaten waar nu de Volkerakdam en -sluizen liggen (zie figuur 1). De versperring bevond zich tussen de forten Frederik op Flakkee en Sabina bij de Helse Haven beneden Willemstad. Aangezien een versperring verdedigd moet kunnen Worden teneinde het ruimen te beletten, was er het fort Numansdorp aan de zuidoever van Hoeksche Waard, bewapend met 24 cm kanons die de gehele vesperring konden bestrijken.
Sabina was onze hoofdbasis, een eigen haven met grote loodsen, spoorbanen, loopkatten en kranen waarmede de mijnen werden ingeladen. In kazematten stonden de batterijen opgesteld.
Het lichten van de mijnen voor onderhoud en bij oefeningen, gebeurde met zeilschepen, de vermaarde schokkers. Zware ijzeren zeilschepen, lang 17.20 m breed 5.10 m, hol 2.15 m, met een zeiloppervlak van i 150 mg. Door de verover hangende en zware steven waren zij bij uitstek geschikt de zware ankergewichten daarover te lichten; de naar ‘b0ven drijvende mijn (stroomloos) werd met behulp van de bakstagen opgehesen en in het ruim geplaatst en de gewichten, eveneens met de bakstagen, aan dek gezet. Dit alles gebeurde met ’ellebogenstoom’.
Afb.3—De schokker RV 93, die 00k dienst heeft gedaan bij de Vaar- en Duikerschool.
Voortreffelijk zeemanschap en handigheid waren vereist, want ook sommige zeegaten, zoals die van Brielle en Hellevoetsluis, waren het werkterrein van de Torpedisten. De vaartuigenloodsen met ‘hellingen zijn in Den Briel nog aanwezig.
Sabina is thans van de waterwereld afgesloten door de onzalige Deltawerken. Van de vier schokkers is er nog één over die nu voor f 55.000,–te koop wordt aangeboden. In de dertiger jaren werd er één verkocht voor f 1000,– daar een nieuw dek nodig was en dat kostte we] f 200,–. Zoveel geld was er niet. De schokkers waren ook voortreffelijke opleidingsschepen, vooral voor a.s. Schippers; alles met touwtjes, geen motor en, behalve voor het anker, geen lieren.
Het was mij dun ook een vreugde toen, kort na mijn terugplaatsing van de Marine naar de Genie, de toenmalige Commandant Pontonniers vroeg of ik met de schokker kon en wilde zeilen daar hij er 00k propaganda voor de K.L. in zag. Behalve dat, zag ik er 00k de bovengenoemde praktijkopleiding in, niet alleen voor de schippers maar 00k voor de leerling-duikers om hen het onmisbare Zeemanschap en de noodzakelijke handigheid ‘bij te brengen. Op het Haringvliet, de Noordzee en het IJsselmeer werd met dit wondermooie schip ijverig gezeild. Vooral het aanlopen van havens, alleen op de zeilen, was een spannende bezigheid en veel oude mannetjes op hun ’leugenbanken’ die hoopten op brokken als zij een zeilschip met soldaten zagen aankomen, waren diep teleurgesteld als het allemaal goed ging.
Afb. 4 De vloot komt nabij de versperring gekomen voor anker, de barkassen nemen de mijnen over.
Na deze uitweiding over de schokkers, terug naar de Torpedisten. De E.S.T.’s werden in 1930 afgeschaft; er bleven echter de grondmijnen en de zinkschepenversperringen. Contactmijnen van do Koninklijke Marine namen de taak van de E.S.T.’s in de zeegaten over, toen bleek dat door de verruwing der zeden geen behoorlijke ultimata en oorlogsverklaringen meer waren te verwachten en derhalve de tijd zou ontbreken om een mooie versperring te leggen.
De rivieren en minder belangrijke vaarwegen moesten toch beveiligd kunnen worden; hiertoe dienden de bovengenoemde grondmijnen- en zinkschepenversperringen. Grondmijnen lagen direct op de bodem en waren meestal oude sparmijnen van de Marine. Spanlijnen werden aan een lange paal, ’spar’ genaamd die ver voor een spartorpedoboot uitstak, gevoerd en moesten als het ware tegen het vijandelijke schip worden geprikt. Een riskante zaak voor beide partijen. Begin deze eeuw werden de sparmijnen afgeschaft. De grondmijnen werden in groepen van 5 langs een dwars over een rivier gespannen afstandskabel gelegd en hadden geen eigen afvuurinrichting (zie figuur 2). Bij het leggen werd de richting van de groepen op een planchet vastgelegd, in lijn met de versperring waren merken op de wal. Waarnemingspost en ontstekingspost waren telefonisch verbonden en via een schakelbord werd bij het overvaren door een vijandelijk schip, de betreffende groep van 5 mijnen afgevuurd. De versperring moest dus in tegenstelling met de E.S.T.’s altijd worden bewaakt. Bij mist en duisternis een lastige zaak met de geruisloze stoomboten van toen.
Fig. 2 — Schema van een grondmijnversperring. In praktijk werden meerdere rijen achter elkaar gelegd. Er gingen bij ontsteking altijd vijf mijnen af; het daardoor gezonken schip vormde zelf een nieuwe versperring.
De walploeg, die dit alles -bediende, zat oorspronkelijk gewoon koud op de grond; over ingraven en camouflage had niemand ooit gepiekerd. Een Infanterist die commandant Torpedisten werd, zag het roekeloze hiervan in en begon voorzichtig met het laten bouwen van dekkingen, schuilplaatsen enz. Het duurde een tijdje voor de ouderen dit gewroet in ‘de grond als noodzakelijk leerden inzien.
Afb. — Het slippen van een grondmijn (van afwijkend model)
Minder belangrijke vaarwaters konden door de Torpedisten d.m.v. Zinkschepen versperringen worden afgesloten, zoals de haven van Scheveningen en het Ventjagergaatje, de bochtige verbinding tussen de Hellegaten en het Haringvliet. Het leggen van de zinkschepenversperringen was niet zo eenvoudig als het lijkt. Om het zinkschip op de goede plaats te krijgen en te houden werden eerst steunschepen in de stroomrichting van het vaarwater gezonken, waarna het eigenlijke versperringsschip volgde. De schepen moesten vooraf met stenen, cement of zand Worden geladen. In 1940 lagen de zinkschepen klaar voor een versperring in de buitenhaven van Scheveningen. Commandant was de Kapitein der Torpedisten ELLERMAN, helaas later in Duitsland omgekomen. Als versperringscommandant en Commandant Maritieme Middelen Scheveningen stond hij rechtstreeks onder Commandant Vesting Holland.
Afb. 6 — Het overnemen der mijnen.
Verder hadden de Torpedisten nog als taak bewakingsdiensten te water, vooral in moeilijk toegankelijke terreinen als de Biesbosch. Hiertoe waren vletten met aanhangmotor bestemd, bewapend met Vickers mitrailleur. Assistentie up allerlei gebied werd herhaaldelijk verleend. Z0 werd ik 2 dagen na mijn beëdiging, in 1931 als Tweede luitenant bij de Zuiderzeewerken gedetacheerd voor wrakopruimingen in de sluitgaten van de afsluitdijk. IJs opruimingen’ kwamen eveneens voor; hiervoor werden buskruitladingen gebruikt, die veel beter voldeden dan trotylladingen. Door de geringe detonatie snelheid van 200-300 m.p.s. kan zich nl. Onder het ijs een grote gasbel vormen die het ijs dek over een grote oppervlakte oplicht en doet barsten. Trotyl is veel te snel en slaat alleen plaatselijk en gut. Er werd bij de Torpedisten zelfs gedoken, zij het op zeer eenvoudige wijze mijn duikdoop ontving ik daar in 1930. De vlet was voor de Torpedist wat thans voor de Infanterist zijn voertuig is. Een ideaal type vaartuig, geschikt om werkelijk onder alle weersomstandigheden, ook op zeer ruw water, te worden gebruikt. Oorspronkelijk alleen als roeivaartuig bedoeld, werd later, in de verwording der tijden, ook een aanhangmotor gebruikt, die met alle respect voor de tegenwoordige prestaties van de ’Evinrude’, toen door de troep ’Even Roeien’ werd genoemd. Met vletten werden de kabels uitgebracht die de mijnen met de wal verbonden; vletten zorgden voor communicatie, deden bewakingsdienst, waren volgboten; zelfs de Pontonniers gebruikten, behalve hun roeiboten, ook vletten. Zij (de vletten) waren van teakhout, aan het model is tot ‘heden nooit iets gewijzigd. Bij alle waters- en andere noden deden zij dienst. In 1958 evacueerden wij met vletten een heel kloostertje, waarbij de zusters hun tweede doop ontvingen. De samenvoeging van Pontonniers en Torpedisten werd door velen nauwelijks gewaardeerd. Daar het uniform gelijk was, een onklaar anker op de kraag en rode artilleriebiezen, ondanks de overgang naar Genie die blauw had, was de gebruikelijke vraag van ‘buitenstaanders hoe het verschil was te zien. Het antwoord luidde dan ’aan |de smoelen, een vent met een rotkop is een Pontonnier’. De Pontonniers zeiden waarschijnlijk hetzelfde, uiteraard geheel ten onrechte. Een vermaard Torpedist was Luitenant-Kolonel Mussert. Het verhaal ging dat hij een gezamenlijke oefening de Pontonniers een dreg hadden verloren. Hun ijverige vissen had geen resultaat. Mussert riep schipper PIJL, een Torpedist, en Zei: Pijl zoek die dreg’. Pijl laat ter plaatse een haak zakken, haalt op en de dreg hangt eraan. ’Zie je wel’, zei Mussert; ‘ze kunnen er niets van’. Daar er oorspronkelijk ook bij de Torpedisten geen Genieofficieren dienden, kwam het praktische werk grotendeels op de hoofdonderofficieren neer, die zowel voortreffelijke vakmensen als grote autoriteiten waren. Adjudant-Schipper Lobs was in zijn stuurhuis als een vlootvoogd. Er was een hoofdwerktuigkundige, aanspreektitel ‘Machinist’, gelijk in rang met Onderluitenant. De Pontonniers hadden als gelijkmaker een Opperschipper 1e klas, ook met 2 knoopjes. De manschappen waren meestal Schippersjongens, de meest ideale mensen voor dit en veel ander werk. Bij de Torpedisten waren zij helemaal in hun eigen vak, het mijnen leggen en lichten was alleen een kunstje erbij. Verder waren er ook veel vaklieden. losse werkmannen vielen uit de toon. Een van deze laatste categorie zag er op een morgen een beetje gekreukeld uit. Bij voorzichtig navragen bleek dat hij, met fel rode ideeën behept, gepoogd had de schippersjongens tut zijn Zienswijze te bekeren. Zij hadden geluisterd, hem toen gevraagd of zijn club 00k voor lading in hun scheepjes kon zorgen. Toen bleek dat dit niet het geval was, werd hem afdoende het zwijgen opgelegd. Z0’n partij was huns inziens volkomen zinloos.
De oude naam TORPEDISTEN is weer ingevoerd. Moge vakmanschap, stemming en onderlinge band even goed zijn als bij hun voorgangers van 1882 tot 1940.